koetsiersbewijs examen 7

1. De zintuigen bij een paard zijn verschillend. Het best ontwikkelde zintuig in volgorde van ontwikkeling is:
maak een keuzea. De reuk, het gehoor, het gevoelb. De reuk, het gezicht, de tastc. Het gezicht, de tast, de smaak

2. De boeg van het paard zit?
maak een keuzea. Midden onder de hals, bij het begin van het borstbeenb. Tussen voorhoofd en neus, net zoals bij een schipc. Aan de voor-zijkant van het paard, waar de bovenarm overgaat in de schouder

3.De leeftijd van het paard kan men het beste schatten aan de hand van?
maak een keuzea. Het uiterlijkb. De graad van africhtingc. Het gebit

4.Waar is het harde beengebrek spat zichtbaar?
maak een keuzea. Aan de voorbenen bij de voorknieb. Aan de buitenkant van de kogels van het achterbeenc. Aan de binnenkant van het spronggewricht

5.Onder hoefkatrol verstaan we?
maak een keuzea. Het complex van straalbeen, slijmbeurs en de erover lopende pees in de hoefb. Een kreupelheid bij het lopen van een paardc. Een ernstige ziekte aan de bovenkant van de hoeven van het paard

6.Met koehakkige stand bedoelen we?
maak een keuzea. Een paard dat net als een koe staatb. Een paard dat de punten van de hakken dicht bij elkaar heeft staanc. Een paard dat van opzij gezien naar achter uitstekende hakken heeft

7.Vitamine D speelt een rol bij de?
maak een keuzea. Botvormingb. Spierarbeidc. Droge stof vorming

8.Hooi kan men in een box het beste:
maak een keuzea. Op de grond in de box gevenb. In een hoge ruif geven (blijft er geen vuil in zitten)c. In een ruif vlakbij de drinkbak geven

9.Wat moet men doen met een paard dat veel hoest?
maak een keuzea. Een goede warme deken opleggen en rust gevenb. Rust geven en in een frisse stal huisvesten of liefst buiten laten lopen als het weer het toelaatc. Rust geven in een goede warme stal waar niet teveel ventilatie is in verband met tocht

10.In rust heeft een gezond paard een temperatuur van…
maak een keuzea. Tussen 38,5° en 39,5°Cb. 37°Cc. Tussen 37,5° en 38,3°C

11.Wat is de straal van een paard?
maak een keuzea. De maat van de hoef gemeten met een hoefmeterb. De kleinste draaicirkel die een paard kan makenc. Een zacht hoornige driehoek in de onder-achterzijde van de hoef

12.Hoe vaak dient u minimaal paarden te ontwormen wanneer ze het hele jaar weidegang hebben op een kleine paardenweide?
maak een keuzea. 1 maal per jaarb. 6 maal per jaarc. 2 maal per jaar

13.Wat behoort men te doen als een paard tijdens een rit kreupel wordt?
maak een keuzea. Zachtjes doorrijden in stap en hopen dat het overgaatb. Tempo versnellen om de kreupelheid eruit te rijdenc. Afstappen en het bewuste been onderzoeken

14.Mag u het paard tijdens een rit van bomen en struiken laten eten?
maak een keuzea. Ja, want paarden weten best wat goed voor hen isb. Ja, want het paard is ook een uurtje uitc. Nee, want een paard weet lang niet altijd wat giftig is

15.Hoe behoort men lakleer te behandelen?
maak een keuzea. Regelmatig invetten met blank leervetb. Oppoetsen met een wollen doek, eventueel licht inwrijven met naaimachineoliec. Afnemen met zadelzeep, daarna goed laten drogen of afnemen met een zemen lap

16.Welk van de onderstaande bewering is juist?
maak een keuzea. Een cart is een 2-wielig rijtuig, plaats biedend aan 4 personenb. Een tilbury heeft nooit een kapc. Een sjees werd vaak gebruikt voor vervoer van honden naar de jacht

17.Wat is gebruikelijk bij een Engelse aanspanning?
maak een keuzea. Gareeltuig, hoge hoed en boogzweepb. Borsttuig, hoge hoed en doornzweepc. Gareeltuig, bolhoed en luszweep

18.Bij een aangespannen paard, dat licht in de strengen staat zit de broek goed wanneer:
maak een keuzea. De broek met de aan het lamoen bevestigde broekriemen een haakse hoek vormt en een handbreedte tussen paard en broek kan worden geplaatst.b. De broek twee handbreedtes onder de staart ligt en flink ruim om het paard heen hangtc. De broek een handbreedte onder de zitbeen-knobbel ligt en drie vingers tussen paard en broek kunnen worden geplaatst

19.Waarvoor dienen de windriemen van een hoofdstel?
maak een keuzea. Voor het in de goede stand houden van de oogkleppenb. Voor het op de goede plaats houden van de bakstukkenc. Om te zorgen dat bj veel wind het hoofdstel goed op de plaats blijft

20.De kinketting van een aangespannen paard moet normaal zo strak zitten dat…
maak een keuzea. De stang de mondhoeken net niet oprektb. De schaar van het bit een hoek van 45° kan maken met de mondspleetc. De schaar van het bit bij het aannemen van de leidsels niet van plaats verandert

21.U wilt tijdens een buitenrit op een mooi open grasland rusten, hoewel het aanzien van dit stuk anders is
dan u normaal gewend bent. Laat u uw paard daar toch grazen?
maak een keuzea. Ja, het paard weet zelf wel wat goed voor hem isb. Nee, er kunnen zeldzame of giftige planten tussen zittenc. Ja, verandering van gras zal hem goed doen

22.Het bord "EIGEN WEG" betekent toegang voor…..
maak een keuzea. Uitsluitend de eigenaarb. Houders van een koetsiersbewijsc. Iedereen zolang de eigenaar dit stilzwijgend toestaat

23.Wat verwacht een terrein-eigenaar van de koetsiers die hij in zijn eigendom toelaat?
maak een keuzea. Dat zij niet zullen afstappen op plekken waar andere recreanten hun tenten hebben opgeslagenb. Dat zij geen schade zullen berokkenen aan het terrein dat hij ten koste van financiële offers openhoudtc. Dat zij tijdens rustpauzes geen paarden uitspannen

24.Tijdens een terreinrit kruist de aangespannen route een schelpenpad. De terreinbeheerder verwacht van u:
maak een keuzea. Dat u dit pad oversteektc. Dat u in stap nadert en dan in een snelle draf oversteekt als de kruising vrij isb. Geen speciale maatregel. U kunt dus gewoon in dezelfde gang doorrijden waarin u toevallig aankomt

25.Met een ‘op scherp’ gezet paard…..
maak een keuzea. Mag alleen op besneeuwde of beijzelde verharde wegen worden geredenb. Mag altijd op verharde wegen worden geredenc. Mag zowel op verharde- als op zandwegen worden gereden

26.Een drukking is…..
maak een keuzea. Een kale plek onder het tuigb. Een warme en min of meer opgezette plek onder het tuigc. Een beschadiging die rood is of bloedt

27.Als u op een pad rijdt naast een wandelpad en gedwongen bent door plassen te rijden, terwijl u voetgangers tegenkomt,
doet u dit:
maak een keuzea. In draf om zo snel mogelijk voorbij de voetgangers te zijnb. In stapc. Zonder van tempo te veranderen

28.Wanneer behoort de menner de zweep in de hand te nemen?
maak een keuzea. Voordat hij op het rijtuig staptb. Zodra hij op de bok zitc. Wanneer hij hem echt nodig heeft, anders staat hij in de zweepkoker

29.Een aanspanning valt onder:
maak een keuzea. Verkeer, bestuurders, weggebruikersb. Voetgangers, weggebruikersc. Geen van bovenstaande

30.Bij welke verrichting bent u verplicht een teken te geven?
maak een keuzea. Bij het achteruitrijden en bij van rijstrook veranderenb. Bij het van richting veranderenc. Bij snelheid verminderen, stoppen en veranderen van richting

31.Een aanspanning behoort:
maak een keuzea. Op het fietspad te rijdenb. Op de rijbaan te rijdenc. Zoveel mogelijk in de berm te rijden

32.Verbodsborden zijn te herkennen aan:
maak een keuzea. Ronde vorm en blauwe kleur met rode randb. Ronde vorm en rode randc. Vierkant vorm en rode rand

33.Wanneer de waarschuwingslichten bij een met lichten bewaakte overweg niet branden, betekent dit:
maak een keuzea. Dat ze kapot zijn en u zelf goed op moet lettenb. Dat er geen trein aankomtc. Dat overweglichten alleen bij naderende trein functioneren

34.Een aanspanning nadert een kruising. Van links komt een tractor, van rechts een fiets. Wie heeft er voorrang?
maak een keuzea. De aanspanning moet zowel de fiets als de tractor voor laten gaanb. De fiets heeft voorrang, maar de tractor moet de aanspanning voorrang verlenenc. De tractor heeft voorrang, maar de fietser moet de aanspanning voor laten gaan

35.Wat is de volgorde van voorrang?
maak een keuzea. Auto, aanspanning, fietsb. Auto, fiets, aanspanningc. Aanspanning, auto, fiets

Van de 35 vragen heeft u er goed beantwoord, je mag totaal 7 foute antwoorden hebben om te slagen.
Dat is een percentage van %