koetsiersbewijs examen 2

1. Wat betekent op scherp staan?
maak een keuzea. Klaar voor vertrekb. Stiften in de hoefijzers, zodat het paard niet uitglijdtc. een stalvloer bestrooit met scherp zand

2. Welk rijtuig is van oudsher een boerenwagen?
maak een keuzea. Feld- en jachtwagenb. Utrechtse tentwagenc. Break

3.Bij welke groep maakt men geen gebruik van authentieke rijtuigen?
maak een keuzea. Recreatie aanspanningb. Engels aanspanningc. Land aanspanning

4.Waarvoor wordt de “wip” gebruikt?
maak een keuzea. Om een splitpen eruit te wippenb. Om het wiel omhoog te krikkenc. Als speeltuig voor de kinderen

5.Bij welk rijtuig gebruik je nooit brancard beugels?
maak een keuzea. Bij een marathonwagenb. Bij een Friese sjeesc. Bij een landauer

6.Noem drie sportrijtuigen (4-wielig)
maak een keuzea. Jachtrijtuig – park coach – phaëtonb. Break – wagonette – victoriac. Barouche – landauer – break

7.Welk rijtuig hoort hier niet tussen?
maak een keuzea. Sjeesb. Concourswagenc. Selbstfahrer

8.Bevestiging van de kinketting gaat als volgt:
maak een keuzea. Op spanning brengen, hoek mondspleet / schaar 45 gradenb. Ophangen aan uiteinde, dan op spanning brengen, hoek mondspleet / schaar 45 gradenc. Bij een druk paard vrij strak aanhalen

9.De dressuurhouding gebruiken bij:
maak een keuzea. Wending links of rechts, achteruit rijden, dressuurmatig rijden en het rijden van jonge paardenb. Alleen te gebruiken bij dressuurwedstrijdenc. Wending rechts en achteruitrijden

10.Gebruik van de zweep als volgt verdeeld
maak een keuzea. Drijvende hulp, verzamelde hulp, bestraffende hulp en hulp om af te reagerenb. Gebruik je alleen om in stap en draf te gaan en zonodig te straffenc. Drijvende hulp, verzamelde hulp, bestraffende hulp en belonende hulp

11.Bestraffende hulp wordt gegeven:
maak een keuzea. Nadat je van de schrik bent bekomenb. Op het moment van ongehoorzaamheidc. Even wachten tot het paard rustig is en dan straffen

12.Verkeersregels gelden op:
maak een keuzea. Frabrieksterreinen, landgoederen en wegenb. Op alles wat met een weg te maken heeftc. Alleen op openbare wegen

13.Wat maakt deel uit van de weg?
maak een keuzea. Rijbaan, fietspad en trottoirb. Rijbaan, fietspad, berm en voortuinc. Rijbaan, fietspad, berm en trottoir

14.Wat zijn bestuurders?
maak een keuzea. Alle weggebruikersb. Alle weggebruikers behoudens voetgangersc. Alleen weggebruikers met een auto

15.Op een gelijkwaardige kruising komt een fietser van rechts:
maak een keuzea. Koetsier heeft te allen tijde voorrangb. Fietser heeft voorrangc. Beide zijn gelijk

16.Op een gelijkwaardige kruising komt een tractor van links:
maak een keuzea. De aanspanning heeft voorrangb. De tractor heeft voorrangc. Beide hebben 4 wielen, beleefdheid gaat voor

17.Vanuit een zandweg komt een auto van rechts, de aanspanning komt van links:
maak een keuzea. De auto heeft voorrang, want dat is snelverkeerb. De bestuurder op de onverharde weg geeft voorrang aan de bestuurder op de verharde wegc. de aanspanning op de verharde weg moet wachten

18.Wanneer gebruik je een gareeltuig?
maak een keuzea. Bij zwaar werkb. Bij een vaste evenaarc. Bij een lage horizon

19.De volgorde van verkeersvoorschriften is als volgt geregeld:
maak een keuzea. Verkeerstekens – verkeersregels – aanwijzingenb. Aanwijzingen – verkeersregels – verkeerstekensc. Aanwijzingen – verkeerstekens – verkeersregels

20.een inrijverbod geldt:
maak een keuzea. Alleen voor het weggedeelteb. Geldt ook voor de bermenc. Alleen voor weggedeelte en fietspad

21.Verkeersborden kunnen het onderstaande inhouden:
maak een keuzea. Een verbod – een gebod – een aanduidingb. Een gebod – een aanduiding – een verkeerstekenc. Een gebod – een verbod – verkeersregels

22.Verbodsborden zijn te herkennen aan:
maak een keuzea. Ronde vorm met blauwe kleurb. Driehoekige vormc. Ronde vorm met rode rand

23.Gebodsborden zijn te herkennen aan:
maak een keuzea. Ronde vorm met blauwe kleurb. Rechthoekige vormc. Ronde vorm met rode rand

24.Verdrijvingsvlakken mogen:
maak een keuzea. Niet worden gebruikt door bestuurders en koetsiersb. Wel worden gebruikt door koetsiers en niet door bestuurdersc. Alleen door vrachtverkeer worden gebruikt

25.Busbanen en busstroken mogen:
maak een keuzea. Gebruikt worden door bussen en koetsiersb. Gebruikt worden door bussen en taxi’sc. Alleen door bestuurders van autobussen gebruikt worden

26.Een paard staat aan het bit, wanneer:
maak een keuzea. Het met een stuk touw aan een paal of hek staat vastgebondenb. Het zich door zachte, veerkrachtige en gelijkmatige leidselspanning onderwerpt aan de aanwijzingen van de mennerc. Het paard het bit vastklemt tussen zijn kaken en niet meer los wil laten

27.Wanneer er een rustplaats (pauze) genaderd wordt, gaan we over in stap:
maak een keuzea. Ongeveer 10 minuten voor de stopb. Er hoeft niet gestapt te worden, tijdens de stop is er genoeg tijd om uit te rustenc. Als we het terrein van de rustplaats op lopen

28.Op welke manier ga je met een aanspanning over een wildrooster:
maak een keuzea. In een rustige stapb. Door een deken over het rooster te leggenc. Rij in geen geval over een wildrooster

29.Behoefte aan energie wordt uitgedrukt in:
maak een keuzea. V.E.P.b. V.R.E.c. V.R.O.

30.Wat voor soort aandoening is cornage
maak een keuzea. Een verlamming aan de tong, ontstaan door slecht voerb. Een verlamming aan de stemspleet, verwijderde spieren van het strottenhoofd, ontstaan door een ziekte aan de luchtwegenc. Een verlamming aan de stemspleet, verwijderde spieren van het strottenhoofd, ontstaan door een ziekte aan maag en darmen

31.Wanneer u een paard hoort hoesten, moet u dan bepaalde maatregelen nemen?
maak een keuzea. Nee, wat vanzelf komt, gaat ook vanzelf weer overb. Ja, hoesten bij paarden is erger dan bij mensenc. Dat hangt er vanaf of het paard na het hoesten naproest

32.Wat is een klever?
maak een keuzea. Een paard dat teveel teer aan zijn hoeven heeftb. Een paard dat niet bij andere paarden weg wilc. Een vies, onverzorgd paard

33.Wat is een schenkel?
maak een keuzea. Ellepijp en spaakbeenb. Pijpbeen en kroonbeenc. Scheenbeen en kuitbeen

34.U komt tijdens een terreinrit voor een geploegde of geëgde akker te staan. Mag u hier overheen?
maak een keuzea. Jab. Neec. Alleen met toestemming van de eigenaar

35.Een gebrek aan vitamine D kan problemen geven:
maak een keuzea. Aan de achterbenen (kreupelheid)b. Aan de botstructuur (Engelse ziekte, rachitis)c. Aan ogen en oren

Van de 35 vragen heeft u er goed beantwoord, je mag totaal 7 foute antwoorden hebben om te slagen.
Dat is een percentage van %